Hollandse militairen en Brabantse boeren

De grote toestroom van Hollandse militairen naar Noord-Brabant zorgde voor een cultuurschok aan beide kanten. Zodra de soldaten de Moerdijk overstaken, waanden ze zich in half-vijandelijk gebied, waar de meesten nog nooit geweest waren. Eén van hen hekelt in zijn dagboek op niet mis te verstane wijze de Brabantse bevolking als (mede)veroorzakers van de Belgische afscheiding:  (…) het lage Brabandsche Volck; steeds van oproer en kruiperijen zwanger tegen het wettige gezag”. Vaak gaven de Hollanders blijk van veel eigenwaarde en beschouwden zichzelf als superieur. De katholieke Brabantse bevolking op de zandgronden werd regelmatig afgeschilderd als achterlijk, dom en vuil. De Brabanders vonden op hun beurt de Hollanders arrogant, onzedig en niet in de laatste plaats weinig respectvol voor het katholicisme. Ze ergerden zich aan het onbegrip en wangedrag van de militairen. Bij nadere kennismaking bleek het vaak wel weer mee te vallen, groeide het wederzijds begrip en ontstonden er soms hartelijke betrekkingen tussen de militairen en hun gastheer en gastvrouw.

De ingekwartierde militairen waren overwegend protestant en dit gaf spanningen met de katholieke inwoners van Gilze en Rijen. Sommige soldaten hadden weinig eerbied voor de rooms-katholieke godsdienst en die was regelmatig het mikpunt van “godslasteringen en spotternijen”. Ook hadden de inwoners regelmatig last van wangedrag van de aanwezige soldaten. De ingekwartierde militairen hadden meer gelegenheid om baldadige streken uit te halen dan hun collega’s uit het kamp, omdat zij niet voortdurend onder toezicht stonden van een meerdere. Bovendien was het kamp alleen in de zomer in gebruik en brachten de ingekwartierde militairen het hele jaar in de dorpen van de gemeente door.

Er was van tijd tot tijd sprake van openbare dronkenschap, vloeken, onzedelijk gedrag, diefstal en vernieling en vaak werden er geweerschoten gelost. De meeste lichtere zaken deed de burgemeester als hoofd van de politie af met een waarschuwing, geldboete of een paar dagen opsluiting.  Door, daar waar mogelijk, in der minne te schikken kon inmenging door de officier van justitie uit Breda worden voorkomen. De legerleiding was in deze gevallen bereid tot “het tegengaan van dusdanige rustverstorende en tot ongelukken aanleiding gevende ongeregeldheden “.

De kampmilitairen maakten zich veelvuldig schuldig aan het vernielen van houtgewassen en landerijen in de nabijheid van het kamp. Er werden in de loop der jaren hiervan vele processen-verbaal opgemaakt door het gemeentebestuur. De militaire top nam deze klachten niet altijd serieus op. Zij zagen het eerder “als een onvermijdelijk gevolg der omstandigheid aan de nabijligging eener Legerplaats verbonden”.

Aanranding en verkrachting en vergaande vormen van huisvredebreuk kwamen in de jaren 1830-1839 ook voor in de dorpen van de gemeente. Dit heeft uiteraard een diepe indruk bij de inwoners van Gilze en Rijen achtergelaten. Maar ook vechtpartijen, vloeken, drinken en het bespotten van de katholieke eredienst galmde vaak nog jaren na bij de lokale bevolking. Tel daarbij op de frustraties en woede die het gebrek aan privacy opleverden, dan moet dit tot gevoelens van onveiligheid bij de plaatselijke bevolking hebben geleid. Meester Schrauwen zegt hierover: “tevens weet de boer dat bij thuiskomst hij zich benevens kwellingen van allerlei aard, tot ergernis van zijn gezin, zich nog het zien en aanhooren van ontucht zal moeten welgevallen”. Los van het feit of iets dergelijks ook werkelijk voorviel, was er bij de boer, en tevens huisvader, als hij op het land ging werken altijd een bepaalde angst voor wat er thuis kon gebeuren.

De militairen in Gilze en Rijen, zowel in kwartier als kampement, hadden veel vrije tijd. Buiten de exercities, appèls, manoeuvres, oefeningen en wachtlopen, die vaak maar een deel van de dag in beslag namen, had de soldaat over het algemeen niet veel omhanden. Deze vrije tijd moest op een of andere manier worden ingevuld. In tegenstelling tot inkwartiering in de steden, waar de militairen vaak buitenshuis hun vertier konden vinden, waren ze op het platteland sterk aangewezen op vertier binnenshuis. Zo werden de avonden en zondagen met de bewoners samen doorgebracht met gezelschapsspellen en kaartspel. Ook was er dan tijd om elkaar wat beter te leren kennen.

83 Huiselijk tafareel Hora Siccama, 1832
Huiselijk tafereel van ingekwartierde soldaten bij Brabantse burgers, detail tekening L.C.H. Siccama, 1832.
84 Tamboer, pijper en hoornblazer NMM
Tamboer, Pijper en Hoornblazer van de Infanterie. Door Dirk Sluyter, 1823 (Nationaal Militair Museum, Soesterberg).

Relatief veel krijgslieden, en met name de vrijwilligers, waren afkomstig uit de gegoede stand, opgeleid en geïnteresseerd in natuur en cultuur. Als de omstandigheden het toelieten werden natuurwandelingen gemaakt en muziek- en toneelvoorstellingen bezocht, die regelmatig in het kamp bij Rijen georganiseerd werden. Ook het naburige Breda was, voor hen die het zich konden veroorloven, een gewilde bestemming. De militairen in het kamp bij Rijen brachten vertier, lokten toneel- en muziekgezelschappen en trokken veel belangstellenden uit de omgeving. Dit moet wat extra glans aan het doorgaans sobere en monotone leven van de overwegend boerenbevolking in de gemeente hebben gegeven. Het kamp heeft het onbekende Rijen destijds zeker op de kaart gezet.

De dagelijkse aanwezigheid van zoveel soldaten bracht wat leven in de brouwerij, maar het verplicht opgescheept zitten met vreemde mensen moet ook tot spanningen hebben geleid. Uit de dagboeken en verslagen van militairen blijkt dat niemand op inkwartiering zat te wachten en de veelvuldige beroepen van de burgemeester van Gilze en Rijen op de militaire leiding om de druk te verlichten, bevestigen dit beeld. De irritaties kwamen van beide zijden.