Een zware last voor de bevolking

Gilze en Rijen was in 1830 nagenoeg uitsluitend agrarisch. De boerengezinnen hier leidden een sober en zuinig leven. De schrale zandgronden brachten weinig op en de eindjes konden maar net aan elkaar worden geknoopt. Door de komst van zoveel militairen raakte dit wankel evenwicht uit balans. De inkwartieringen werkten verstorend in de rust van de boerenhuishouding. Door de vele extra monden om te vullen ontstond schaarste, stegen de prijzen en konden de inwoners soms niet meer aan hun verplichtingen voldoen.

Slechts enkelen hebben geprofiteerd van de aanwezigheid van militairen in Gilze en Rijen. Het waren voornamelijk handelaren en grote boeren van buiten de gemeente en de provincie. De kleine zelfvoorzienende Brabantse zandboeren konden niet voldoen aan de grote vraag. Het aandeel vanuit de inwoners van de gemeente bleef beperkt tot kleinere leveranties en horeca-activiteiten, waarvan vooral middenstanders profiteerden. Maar de extra inkomsten vanuit deze activiteiten hebben niet tegen de negatieve gevolgen bij de overwegend boerenbevolking opgewogen. In zijn redevoering voor de Staten van Noord-Brabant van 3 juli 1832 ontkent de gouverneur nadrukkelijk de “algemeene voordeelen van de inkwartiering, waarvan alleen de neringdoende profiteerde, terwijl de vaste inkomens werden aangetast”. Volgens burgemeester Hoevenaars namen de lasten van inkwartiering zodanige vormen aan dat sommige ingezetenen de gemeente verlieten en zich “van hunne bouwerijen ontdoen”. Terugkijkend op deze periode schrijft ook schoolmeester Schrauwen: “De zeden verloren er ontzagelijk veel bij: de beurs moge bij eenige neringdoende bevoordeeld en bij anderen geen nadeel hebben geleden, over ’t geheel is er meer financiëlen achteruitgang dan welvaart uit voortgesproten”.

De burgemeester trok zich het lot van zijn burgers aan. Veelvuldig deed hij verzoeken tot opheffing van de plicht tot inkwartiering en van levering van karren en paarden aan het kamp en om schadeloosstelling van vernielde houtgewassen. Burgemeester Hoevenaars ging tot het uiterste om zijn geringe invloed aan te wenden in het belang van zijn burgers. Hij riskeerde daarmee zelfs de woede van zijn directe chef de gouverneur en deed ultieme pogingen in de richting van de prins Veldmaarschalk in zijn hoofdkwartier in Tilburg en zelfs de koning in zijn residentie in Den Haag. Adriaan Hoevenaars was met recht een burgervader die niet alleen economische schade probeerde te voorkomen, maar ook begreep wat voor psychische last de aanwezigheid van vreemde militairen in zijn gemeente voor zijn burgers met zich meebracht.

76 Oude kerkstraat 1843-
Groote Kerkstraat (huidige Raadhuisstraat) in Gilze. Door A. van Geusau, 1843 (Beeldarchief Heemkring Molenheide).